CURSUS LANDBOUWTREKKERS
HOOFDSTUK VI — CARBURATEURS EN REGULATEURS
Deze betrekt brandstof door een vernauwing in het brandstofkanaal en kan bij zeer langzaam draaien van de motor het juiste gasmengsel leveren. Er is bovendien nog een aparte luchttoevoer aangebracht, welke door de luchtschroef kan worden bijgeregeld. Draait men deze luchtschroef in, dan wordt minder lucht toegevoerd waardoor het mengsel rijker wordt; draait men deze luchtschroef uit, dan wordt het mengsel armer door toetreden van remlucht. De juiste stand is meestal 1½ slag losgedraaid. Wordt de gasklep verder geopend, dan is de luchtsnelheid langs de inlaat van het stationaire gas te klein en werkt deze stationaire sproeier niet meer maar treedt de hoofdsproeier in werking.
In fig. 4 is de werking van het remluchtsysteem afgebeeld. Bij snel draaien van de motor, zal de luchtsnelheid in de diffuseur zo groot worden dat er een hoog vacuüm ontstaat, waardoor te veel brandstof uit de hoofdsproeier wordt gezogen. De vaste doorlaat tussen vlotterkamer en hoofdsproeier, welke meestal is te regelen met de sproeiernaald, kan de brandstof niet vlug genoeg meer doorlaten, waardoor het brandstofpeil in de kanalen links van de hoofdsproeier zakt.
Door de luchtopening links van de diffuseur gaat lucht van minder hoog vacuüm (dus hogere druk) naar het eerste brandstofkanaal en kan door de luchtgaatjes in de hoofdsproeier komen. Dan komen luchtbellen tussen de brandstofdelen, waardoor het mengsel armer wordt.
De hoeveelheid remlucht wordt afgepast door de luchtsproeier .
In fig. 5 is de doorsnede van een Solex-carburateur afgebeeld. Rechts is de brandstoftoevoer, welke aangesloten is op de vlotterkamer. Wanneer deze kamer leeg is zakt de vlotter naar beneden, waardoor de vlotternaald vrijkomt van de zitting en brandstof uit de tank in de vlotterkamer kan stromen. Heeft de brandstof een bepaald niveau bereikt, dan drukt de vlotter de naald weer op de zitting en wordt de brandstoftoevoer afgesloten. De brandstof komt uit de vlotterkamer door het onderste kanaal in de hoofdsproeier en vult tevens het kanaal onder de stationaire sproeier. Aan de linkerkant van deze carburateur is de aansluiting van de luchttoevoer met het luchtfilter en aan deze kant bevindt zich ook de luchtklep of choke . Rond de hoofdsproeier is weer de diffuseur te zien en daarboven de gasklep . De Solex-sproeier wijkt geheel af van het vorige type en is daarom in fig. 6 op ware grootte in doorsnede getekend. De zwart gekleurde sproeierhouder wordt in het carburateurhuis geschroefd, zodat de centrale opening aan de onderkant met de vlotterkamer in verbinding staat. De juist boven de bevestigingsdraad gelegen dwarsopeningen maken verbinding met het kanaal van de stationaire sproeier. De bovenkant van de sproeierhouder reikt iets boven het brandstofniveau. De eigenlijke sproeier fig. 7 wordt met een dop op de sproeierhouder vast gezet. De centrale opening aan de onderkant bepaalt de hoeveelheid brandstof welke naar de motor kan gaan. De onderste dwarsgaatjes dienen voor het vullen van de ruimte onder de stationaire sproeier. Door de hoger gelegen dwarsgaatjes kan de brandstof de ruimte tussen de sproeier houder en de sproeier vullen.
Door twee dwarsgaatjes in de bevestigingsdop kan lucht tussen de dop en de sproeierhouder komen; als gevolg daarvan ook over de rand rond de sproeier. Wanneer de motor stationair draait, zal het vacuüm rond de hoofdsproeier te klein zijn om een brandstofmengsel te vormen. In de spleet tussen de bijna gesloten gasklep en die van de carburateur zal een veel groter vacuüm ontstaan. Daardoor zal brandstof uit de stationaire sproeier aangezogen worden.
Blad 47 — Zie hierbij Afb. A 22
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |