PRAKTIJKCURSUS TREKKERMECANICIEN
DE CARBURATEUR
Volgorde van het zoeken naar een storing
Bij het zoeken naar een storing in het brandstofsysteem wordt steeds de weg gevolgd die de brandstof ook aflegt, dus vanaf de dop van de tank tot in het spruitstuk. Ook de weg die de lucht aflegt wordt vanaf het begin tot het eind nagelopen. Omdat de benzinetank, petroleumtank en luchtfilter al op bladz. 42-45 van de lessen behandeld zijn, blijven die hier buiten beschouwing. Eerst wordt de luchttoevoer in de tankdop gecontroleerd. Vervolgens wordt de leiding tussen de tank en de carburateur nagezien. Dit wordt als volgt gedaan. De kraan aan de tank dicht draaien en de aftapschroef onder aan de vlotterkamer opendraaien. Zodra de vlotterkamer leeggelopen is, wordt de brandstofkraan weer opengedraaid. Stroomt de brandstof nu weer voldoende uit de aftapkraan dan is de leiding in orde. Komt er geen of te weinig brandstof, dan moet de leiding nagekeken worden. De aftapkraan wordt weer dicht gedraaid en na een paar sec. is de vlotterkamer gevuld met brandstof. Is de motor uitgevoerd met een brandstof toevoerpomp, dan dient men de brandstof met het handpompje in de carburateur te pompen. Lekt de brandstof uit de carburateur, dan is dit een teken dat de vlotterpen niet afdicht en moet de carburateur gedemonteerd worden. Blijft de carburateur aan de buitenkant droog en willen ook de gasklep en de luchtklep soepel werken, dan kan de motor gestart worden. Slaat de motor niet aan en worden de bougies kletsnat, dan is dit een bewijs dat er te veel brandstof boven de zuiger komt. Blijven de bougies droog dan komt er te weinig brandstof. Te veel brandstof kan veroorzaakt worden o.a. door een te ruim staande sproeier, een verstopte luchtinlaat, of een te hoge vlotterstand. Te weinig brandstof door een geheel of gedeeltelijk verstopte sproeier, of een te lage vlotterstand.
Wordt de carburateur gedemonteerd en opengemaakt dan begint de controle op het punt waar de brandstof in de vlotterkamer komt:
1 De aansluitnippel van de brandstofleiding.
Aan deze nippel is vaak een zeefje aangebracht, dat op de duur wel eens verstopt raakt. Is dit in orde dan volgt punt:
2 De vlotternaald met bijbehorende zitting. De zitting moet afgedicht met een fiberring vast op zijn plaats zitten, zodat er geen brandstof langs de schroefdraad kan lekken. De punt van de vlotternaald alsmede de zitting moet onbeschadigd zijn.
3. De vlotter . Deze moet kunnen drijven. Een lekke vlotter of een die klem loopt langs de wand van de vlotterkamer kan zijn werk niet doen. Een vlotter mag niet ruw behandeld worden, omdat een verbogen vlotter een hoger of lager brandstofpeil tot gevolg heeft.
4 De doorlaat van de vlotterkamer naar de sproeier . Op deze plaats is de regelnaald aangebracht. Hier moet gelet worden op verstopping, beschadigde of loszittende zitting of een beschadigde punt van de regelnaald.
5 De sproeier . Deze moet open zijn, onbeschadigd en met een fiberring afgedicht. Natuurlijk hebben niet alle voorkomende sproeiers dezelfde vorm, maar wel moeten ze allemaal open zijn.
Blad 48a — Zie hierbij Afb. B 22
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |