CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK VI — CARBURATEURS EN REGULATEURS

 

Het uitlaatspruitstuk heeft twee mogelijkheden voor het aanbrengen van de uitlaatpijp, nl. horizontaal of verticaal .

Gebruikt men petroleum als brandstof, dan wordt de klep in de stand geplaatst zoals in fig. 5 is aangegeven.

De uitlaatgassen worden door middel van de klep gedwongen door de vergasser te gaan, waardoor het inlaatspruitstuk wordt voorverwarmd, zodat de petroleumdelen uit het mengsel vergassen voordat deze in de cilinder komen. Tussenstanden van de klep worden gebruikt wanneer men bijvoorbeeld bij zeer warm weer petroleum, of bij strenge koude benzine als brandstof gebruikt. Bij het werken onder normale temperatuur met benzine als brandstof zal men de klep in de stand van fig. 4 moeten zetten, omdat het mengsel anders te heet wordt, waarvan zelfontbranding en pingelen het gevolg zullen zijn.

In fig. 6 en 7 is de vergasser van een David Brown-trekker afgebeeld; hierbij is een automatisch werkende klep toegepast. Draait de motor stationair (fig. 6) dan zal de klep door het aan de buitenkant bevestigde gewicht de uitlaatgassen dwingen langs het inlaatspruitstuk te strijken, alvorens deze naar de uitlaatpijp kunnen ontwijken. Hierdoor blijven de verse inlaatgassen voldoende op temperatuur. Draait de motor met een hoog toerental dan zal de grote hoeveelheid uitlaatgassen in staat zijn de klep naar rechts te drukken (zie fig. 7). De uitlaatgassen gaan dan direct naar de uitlaatpijp. Het inlaatspruitstuk wordt in dit geval niet voorverwarmd, waardoor een betere cilindervulling wordt verkregen.

In fig. 8 en 9 is het vergassersysteem van een oud type Fordson Major­trekker afgebeeld.

De door de motor aangezogen lucht gaat eerst door het luchtfilter (niet afgebeeld), stroomt dan in het bovenstuk (fig. 8) langs de luchtklep en passeert daarna een automatische luchtklep. Deze klep wordt al naar gelang er meer of minder lucht door de motor aangezogen wordt meer of minder geopend. Nadat de lucht gedwongen is naar beneden te gaan, moet deze eerst een vernauwing (diffuseur) passeren en komt dan boven de gasklep.

De brandstof uit de tank kan via een brandstofleiding in de vlotterkamer stromen. Een scharnierend opgehangen vlotter sluit met een vlotterpen de toevoer af als het gewenste niveau in de vlotterkamer is bereikt. Door middel van een regelnaald kan de opening tussen de vlotterkamer en de vergasser worden gewijzigd. Zoals uit fig. 9 blijkt komt de brandstof door een kanaal bij de hoofdsproeier en wordt daar met een kleine hoeveelheid lucht vermengd, zodat een rijk mengsel ontstaat. Deze kleine hoeveelheid lucht wordt aangevoerd door een gebogen luchtleiding welke achter de luchtklep op het bovenstuk is aangesloten en welke achter het inlaatspruitstuk langs loopt. Het aldus verkregen rijke mengsel moet een lange weg afleggen door de zigzagkanalen van de vergasserplaat (zie ook fig. 9). Aan de achterkant van de vergasser gaan de uitlaatgassen van de motor door het uitlaatspruitstuk naar de uitlaat en brengen de vergasserplaat op hoge temperatuur. Het vergaste rijke mengsel gaat door een leiding naar de diffuseur en vermengt zich daar met een hoeveelheid lucht tot een normaal mengsel dat via de gasklep naar het inlaatspruitstuk van de motor gaat.

De plaat moet zo nu en dan van koolaanslag ontdaan worden, omdat kool een slechte warmtegeleider is. Dit kan geschieden door vier bouten te verwijderen en vervolgens het voordeksel weg te nemen. Daarna kan men de verdamperplaat uitnemen en met een staalborstel reinigen.

 

 

 

Blad 49 Zie hierbij Afb. B 23

 

Blad 48c           Blad 50

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010