CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK VIII — ELEKTRISCHE ONTSTEKING

 

In normale uitvoering is de condensator opgebouwd uit opgerolde stroken bladtin, waartussen isolatie (diëlektricum); de stroken zijn om en om positief en negatief. De positieve stroken zijn aan de primaire stroomkring verbonden, de negatieve aan de massa (fig. 8a en 8b). De capaciteit van een condensator, dat wil zeggen de hoeveelheid stroom die deze kan opnemen, wordt aangegeven in micro farad (mF).

De grootte van de spanning van de secundaire stroom hangt af van de sterkte van het magnetisch veld , van de snelheid waarmee dit veld wegvalt, het aantal windingen van de secundaire spoel en de verhouding tussen het aantal primaire en secundaire windingen .

 

 

Paragraaf 32

STROOMVERDELER (Afb. A 35)

 

De stroomverdeler bestaat vrijwel altijd uit een onderbreker en de eigenlijke verdeler welke in één huis zijn ondergebracht en door één as worden aangedreven; meestal zorgt de nokkenas via konische tandwielen voor de aandrijving van de verticale onderbrekeras (fig. 1).

Op de as zitten nokken die de contactpunten van de onderbreker openen; een veertje sluit de punten weer. Voor elke cilinder is een nok aangebracht: voor een viercilindermotor dus vier nokken.

In fig. 1 zijn de verschillende onderdelen afgebeeld. Aan de klemschroef wordt de draad die uit de bobine komt (de laagspanningsstroomdraad) aangesloten. De klemschroef is geïsoleerd van het onderbrekerhuis en geeft de stroom door aan de contacthamer , waarop een van de beide contactpunten is bevestigd. Het andere contactpunt, het vaste contact , kan met een excentrische stelschroef en een borgschroef zodanig gesteld worden dat de afstand tussen vast en beweegbaar contact de juiste maat heeft (zie afstel­ling paragraaf 54). Aan de klemschroef is meestal ook de condensator aangesloten.

De lichtnok, welke hier vier kanten heeft (viercilindermotor), opent steeds de contactpunten door de hamer op te lichten.

Boven de nok is de rotor aangebracht, welke de hoogspanningsstroom van de bobine, welke via de koolstift in de verdelerkap op de geleidingsstrip van de rotor komt, naar de vaste of randcontacten in de verdelerkap distribueert.

Op deze rand- of vaste contacten zijn de bougiekabels en de bougies aangesloten.

Evenals in fig. 1 zijn in fig. 2, 3 en 4 de meeste onderdelen terug te vinden. In fig. 4 wordt het schroefwiel (B) aangedreven door de nokkenas. Op de nokkenas is eveneens een schroefwiel haaks op B aangebracht. De aandrijfklauw C neemt de eenheidskoppeling A mee; A is asymmetrisch gemaakt om verkeerd monteren te voorkomen (fig. 5).

Via de insteekas met afdichting worden de nok en de rotor aangedreven. Met een klemplaat wordt het geheel aan de motor vastgezet. Met dezelfde as wordt meestal ook de oliepomp in het carter aangedreven. Veelal zitten de contactpunten op een in het huis draaibare bevestigingsplaat (zie fig. 2). Soms kan het gehele huis draaien ten opzichte van de nokken. Dit is noodzakelijk om de voor- en na-ontsteking te kunnen regelen. In fig. 2 is deze regeling met vlieggewichten en vacuuminstallatie weergegeven.

 

 

 

 

Blad 64 — Zie hierbij Afb. A 34 en A 35

 

Blad 63           Blad 65

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010