CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK VIII — ELEKTRISCHE ONTSTEKING

 

De aansluitmoer is boven op de middelelektrode geschroefd, welke weer in een porseleinen huis is geschroefd. Het porselein zit opgesloten in een ijzeren schacht en wordt vast gehouden door een drukstuk dat onder een felsrand valt. Afdichtingsringen zorgen dat geen gassen tussen porselein en schacht kunnen ontsnappen. Onder aan de schacht zit een schroefdraadgedeelte dat voorzien kan zijn van

7/8 " SAE schroefdraad

18 mm metrisch schroefdraad

14 mm metrisch schroefdraad

12 mm metrisch schroefdraad

10 mm metrisch schroefdraad

Bij de trekkers werden vroeger meestal 7/8 " of 18 mm bougies gebruikt, tegenwoordig echter gaat men steeds meer tot de kleinere maten over zoals 14 mm en soms 10 mm.

Op een zeskant boven de schacht past een sleutel waardoor het los- en vastdraaien mogelijk wordt gemaakt.

Sommige bougiefabrikanten maken hun bougies demontabel d.w.z. het drukstuk is dan niet vastgefelsd maar geschroefd.

De afstand welke de aan de bougie toegevoerde warmte moet afleggen om het motorblok te bereiken bepaalt de warmtegraad van de bougie (fig. 8). In fig. 8a is deze afstand kort en zal de warmte dus vlug afvloeien, waardoor de bougie tamelijk koud blijft; daarom noemt men dit een koud type , in tegenstelling met fig. 8b, waar de warmte een veel langere weg moet afleggen, waarom men dit een warm type noemt.

Voor een bepaalde motor moet steeds de juiste bougie wat betreft de warmtegraad worden toegepast. Wanneer men hiervan afwijkt kan dit moeilijkheden veroorzaken.

Ook de lengte van het draadgedeelte van een bougie is belangrijk. Fig. 9a geeft de juiste lengte aan; de onderkant van het draadgedeelte moet met de binnenkant van de verbrandingskamer samenvallen. In fig. 9b is het draadgedeelte te kort; dit kan te vroegtijdige ontsteking veroorzaken doordat de hier gevormde koolresten gaan gloeien, of doordat bij stationair draaien de hierin achtergebleven uitlaatgassen de vonk belemmeren goed over te springen. Een te lang draadgedeelte (fig. 9c) wordt slecht gekoeld, waardoor de er aanklevende koolresten gaan gloeien en een te vroege ontsteking veroorzaken.

De elektrodenafstand van de bougie varieert van 0,3—1 mm. Deze kan men meten met een platte voelermaat (fig. 10a), maar dan meet men nooit de juiste speling daar de punten niet vlak afbranden. Beter is de methode van fig. 10b met een draadvoeler . Wanneer de elektrodenafstand bijgesteld moet worden mag alleen de massaelektrode gebogen worden. Aan de nieuwe bougie, mits het goede type is gemonteerd, kan men meestal zien in welke toestand de motor zich bevindt.

In de fig. 11a t/m e ziet men verschillende bougies welke uit een motor verwijderd zijn.

Fig. 11a geeft de normale toestand van een gebruikte bougie weer. Deze toont een poederachtige bruine tot lichtbruine neerslag. De elektroden kunnen licht ingebrand zijn. Dit wijst er op dat een bougie van de juiste warmtegraad gemonteerd is en gebruikt is onder normale omstandigheden, dat wil zeggen bij afwisselende toerentallen. Als alle bougies in dezelfde toestand verkeren, is het enige wat gedaan moet worden reinigen en elektroden opnieuw afstellen.

Fig. 11b toont de normale toestand van een bougie uit een motor die lange tijd op hetzelfde toerental heeft gedraaid; de neerslag is poederachtig geel tot wit.

 

 

Blad 67 — Zie hierbij Afb. A 37

 

Blad 66           Blad 68

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010