CURSUS LANDBOUWTREKKERS
HOOFDSTUK VIII — ELEKTRISCHE ONTSTEKING
Deze neerslag heeft geen invloed op de goede werking van de bougie mits deze om de 150 uren zorgvuldig wordt gereinigd. Een voorbeeld van vervuiling door brandstof ziet men afgebeeld in fig. l1c. Dit is gewoonlijk te constateren aan een droge zwarte donzige neerslag, welke het overblijfsel is van een onvolledige verbranding. Deze kan het gevolg zijn van een te rijk mengsel, veroorzaakt door een slecht afgestelde carburateur, een sterk vervuild luchtfilter of een luchtklep welke overmatig wordt gebruikt. Ook kan een slechte ontsteking, welke het gevolg is van een zwakke bobine, ingebrande contactpunten enz., de oorzaak zijn. Blijft de vervuiling slechts tot enkele cilinders beperkt dan kan hier de oorzaak liggen bij kleppen die niet goed sluiten. Veel stationair draaien kan ook tot gevolg hebben dat de bougies vervuilen; er moet dan een warmer type bougie worden gemonteerd.
Vervuiling door olie is meestal te constateren aan een sludgeachtige neerslag (fig. l1d). Wanneer het juiste type bougie is gemonteerd, kan de oorzaak gelegen zijn in het feit, dat door versleten zuigerveren of zuigers of door ruime klepgeleiders olie in de verbrandingskamer komt. Het monteren van een warmer type bougie kan dit euvel tijdelijk verhelpen, maar het olieverbruik blijft bestaan. In ernstige gevallen is de motor aan revisie toe. Verbrande of oververhitte bougies zijn te herkennen aan een witte verbrande of geblakerde isolator en aan verbrande elektroden. Slechte koeling, onjuiste ontstekingsafstelling of een te arm mengsel kunnen de oorzaken hiervan zijn.
Ongelijkmatige koeling kan tot gevolg hebben dat slechts enkele bougies verbrand zijn. Overbelasting kan eveneens een abnormale hoge temperatuur veroorzaken.
Vragen § 31, 32, 33 en 34.
1. Wat is de taak van de bobine?
2. Hoe is de bobine opgebouwd en hoe werkt deze?
3. Waarom wordt de onderbrekingsstroom gebruikt en niet de sluitstroom?
4. Wat is zelf inductie en hoe kan men deze benutten?
5. Hoe is een condensator opgebouwd en hoe meet men de capaciteit ervan?
6. Wat zijn de onderdelen van de stroom ver deler en waarvoor dienen deze?
7. Waarom moet de ontsteking verstelbaar zijn?
8. Beschrijf de manieren waarop men de ontsteking kan verstellen.
9. Hoe kan men de bougiekabels aan de bougies en de stroomverdeler bevestigen; aan welke methode geeft u de voorkeur?
10. Beschrijf de opbouw van een bougie.
11. Wat is een koude en wat een warme bougie?
12. Welke schroefdraadsoorten komen voor bij bougies?
13. Wat is de elektrodenafstand bij bougies en hoe meet men die?
14. Bespreek enkele afwijkingen van het verbrandingsproces, welke te constateren zijn aan de hand van de toestand van de bougie.
Blad 68 — Zie hierbij Afb. A 37
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |