CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK IX — BRANDSTOFSYSTEMEN VAN DIESELMOTOREN

 

Om het verder lopen van de motor bij verkeerd draaien te verhinderen heeft men een hulpventuri als terugloopverzekering aangebracht (fig. 6a en b). Wanneer nu de motor verkeerd gaat lopen zullen de uitlaatgassen bij gesloten regelklep door de hulpventuri moeten stromen. Deze hulpventuri gaat nu werken als een injecteur d.w.z. de gassen oefenen een zuigende werking uit. De in de onderdrukkamer aanwezige lucht wordt er uit gezogen en de regelstang wordt in stopstand getrokken.

De in fig. 7 afgebeelde vacuumregelaar is op de Fordson-trekkers aangebracht.

Door het sluiten van de smoorklep wordt de onderdruk van de aanzuigbuis aan de motorkant van de smoorklep groter. Deze onderdruk wordt via pijp I overgebracht naar de membraam en trekt de regelstang tegen de werking van de veer in naar rechts. Dit vermindert de brandstoftoevoer waardoor dus de motorsnelheid verlaagd wordt.

Door het openzetten van de smoorklep wordt de onderdruk in de buis en in de membraamkamer verminderd met het gevolg dat daardoor de veer de regelstang naar links drukt en aldus de brandstoftoevoer vergroot. De klep H zorgt voor een zo regelmatig mogelijke luchttoevoer bij stationaire snelheden. De klepgeleider G is zodanig afgesteld, dat er lucht uit het kanaal F in het vacuumgedeelte kan komen als de membraam te ver in de richting van de stopstand beweegt, bijvoorbeeld tengevolge van een plotselinge vermindering der motorsnelheid. Hierdoor wordt het vacuum iets verhoogd met het gevolg, dat de veer E de regelstang weer iets naar links kan duwen, zodat de motor niet stilvalt.

In kanaal F, verbonden met de opening C aan de bovenkant van de smoorklep, heerst vanzelfsprekend ongeveer atmosferische druk. Het ontsnappen van lucht door kanaal F vermindert de onderdruk in de membraamkamer en voorkomt schommelingen van de regelstang. Wanneer de smoorklep plotseling wordt geopend, daalt de onderdruk in de zuigbuis. Als de motorsnelheid toeneemt, zal de onderdruk ook geleidelijk toenemen totdat bij de tevoren vastgestelde maximumsnelheid de onderdruk voldoende is om de regelstang naar rechts te bewegen zodat de brandstoftoevoer weer zal verminderen, waardoor een regelmatige gang van de motor gewaarborgd is.

De klep H is buiten werking bij hoge snelheden, waarbij dus de smoorklep geopend is. Daar bij deze hogere snelheden de onderdruk in de openingen B en C aan elkaar gelijk is, is er geen verschil in druk tussen de membraamkamer en kanaal F.

Het stationair draaien wordt geregeld door middel van de stelschroef van de smoorklep en vervolgens door de klep H in de regulateur zodanig te stellen dat variaties in de brandstoftoevoer worden voorkomen.

 

 

Vragen § 40.

1. Wat is het principiële verschil tussen een gewichtenregulateur van een benzine- en petroleummotor en die van een dieselmotor?

Waartoe dient dit verschil?

2. Welke toerentallen begrenzen de regulateur?

3. Hoe werkt de gewichtsregelaar?

4. Schets en verklaar de vacuumregelaar.

5. Waarom kan een dieselmotor verkeerd draaien?

6. Hoe is de werking van de Ford-vacuumregelaar?

 

 

Blad 79 Zie hierbij Afb. A 45

 

Blad 78           Blad 80

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010