CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK IX — BRANDSTOFSYSTEMEN VAN DIESELMOTOREN

 

Paragraaf 41

INSPUITSYSTEMEN (Afb. A 46)

Uit de voorgaande beschrijving is al gebleken dat bij een dieselmotor, in tegenstelling met een mengselmotor, de brandstof onder druk wordt ingespoten. De verbranding wordt dan ingeleid door de hoge temperatuur van de samengeperste lucht.

Het inspuiten kan op verschillende manieren gebeuren; in hoofdzaak zijn er twee groepen inspuitsystemen nl. directe en indirecte inspuiting. Fig. 1a en 1b behoren tot de eerste groep en fig. 2a en 2b, 3a en 3b en 4a en 4b behoren tot de laatste.

Bij directe inspuiting worden hoge eisen gesteld aan pomp en verstuivers (meergaats verstuiver, fig. 6c). De inspuitdruk varieert van 150—200 atm. (soms hoger). Het is begrijpelijk dat de ingespoten brandstof, welke rechtstreeks in de cilinder komt, goed verstoven moet zijn om een zo goed en geleidelijk mogelijke verbranding te krijgen.

De indirecte inspuitingen stellen niet zulke hoge eisen, daar hier de brandstof in een voorverbrandingskamer wordt gespoten. Hiervoor worden dan ook de tap- of ééngatsverstuivers toegepast terwijl de inspuitdruk 75—150 atm. bedraagt. De brandstof wordt bij deze systemen in een ruimte gespoten waarin zich samengeperste hete lucht bevindt; de brandstof begint hierin te branden, waardoor een drukverhoging ontstaat, welke tot gevolg heeft dat de brandstofdelen, welke nog niet zijn verbrand omdat hiervoor geen zuurstof aanwezig was, in de kleine ruimte, de eigenlijke verbrandingsruimte komen waar ze de gelegenheid hebben zich met de overige lucht te vermengen en te verbranden.

Bij de voorkamer (fig. 2a) is deze vermenging gebaseerd op de snelheid waarmee de brandstof door een nauwe opening uit de kamer wordt gedreven.

Bij de wervelkamer (fig. 3a en 3b) is de ronddraaiende beweging die de brandstof krijgt door de vorm van deze kamer de oorzaak dat de brandstof zich gaat vermengen met de in de cilinder aanwezige lucht.

Bij de luchtkamer (fig. 4a en 4b) ligt tegenover de verstuiver een luchtkamer of -cel. Bij het inspuiten wordt bij het ene type motor wel en bij het andere geen brandstof in de luchtkamer gespoten. Dit kan, als zulks wel het geval is, drukverhoging veroorzaken, wat tot gevolg heeft dat als de zuiger zich naar beneden beweegt en de druk in de cilinder lager wordt de lucht uit de kamer in de cilinder stroomt om de druk in cilinder en kamer gelijk te maken. Deze uitstromende lucht veroorzaakt een werveling waarvan een goede vermenging en verbranding met de nog in de cilinder aanwezige brandstof het gevolg is.

Het is duidelijk dat bij de verschillende systemen van inspuiting het moment van inspuiting niet hetzelfde is. Bij de indirecte inspuitingen zal eerder ingespoten moeten worden dan bij de directe inspuitingen om op hetzelfde moment de hoogste verbrandingsdruk te krijgen.

 

 

 

 

Blad 80 — Zie hierbij Afb. A 46

 

Blad 79           Blad 80a

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010