CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK X — KOELING

 

Paragraaf 45

WATERKOELING (Afb. A 48 en A 49)

 

Bij waterkoeling worden de cilinders door water omspoeld, hetgeen te zien is in fig. 3 en 4. Het water uit de koelwaterruimte van het motorblok kan door een leiding naar de bovenkant van de radiator stromen en daarbij afkoelen, waarna het koude water door een toevoerleiding weer in het motorblok kan komen. Men onderscheidt hierbij twee systemen.

1e. Thermosifoonkoeling (fig. 3). Hierbij wordt het water door natuurlijke werking in beweging gebracht.

2e. Geforceerde koeling (fig. 4). Hierbij wordt het water door een pomp in beweging gebracht.

Wanneer het water wordt verwarmd zet het uit. Door uitzetting wordt het water lichter en stijgt op waardoor dus een beweging ontstaat. Volgens dit principe werkt het thermosifoonkoelingsysteem (fig. 3). Het water dat door de cilinder wordt verwarmd stijgt omhoog en het water dat in de radiator is afgekoeld daalt en neemt de plaats in van het verwarmde water. Hierdoor ontstaat dus, mits het systeem geheel met water is gevuld, een kringloop. Wanneer er een onderbreking in de waterkring zit kan het water niet circuleren. Dit systeem van koelen is alleen voor één- of tweecilindermotoren geschikt.

Bij grotere motoren waar vier of meer cilinders in lijn staan, past men dan ook overwegend geforceerde koeling toe (fig. 4). De circulatie van het koelwater wordt hier bevorderd door het toepassen van een pomp , waardoor het dus mogelijk is de verst van de radiator verwijderde cilinders ook behoorlijk van gekoeld water te voorzien.

De lucht welke het warme water in de radiator moet koelen wordt door een ventilator aangezogen. Bij koeling met waterpomp is de ventilator op de as van de pomp aangebracht.

Hoewel de motor meestal een behoorlijk hoge temperatuur kan verdragen is men toch steeds gebonden aan het kookpunt van water. Wanneer echter het water onder druk wordt verwarmd ligt dit kookpunt bij een hogere temperatuur dan wanneer men water aan de kook brengt onder atmosferische druk.

Bij veel trekkers wordt dan ook drukkoeling toegepast. Fig. 5 toont een hogedrukradiatordop. Het overlooppijpje staat in verbinding met deze dop. Hierdoor krijgt men het verschil tussen druk- en niet-drukkoeling. Bij koeling met normale druk mondt het overlooppijpje in het koelwaterreservoir van de radiator uit. Hierdoor kan de waterdamp, welke ontstaat verdwijnen. Bij drukkoeling is het koelgedeelte door middel van een verende klep C van het overlooppijpje D gescheiden. Het koelwaterreservoir mag dan niet tot boven gevuld worden maar er moet ruimte overblijven voor lucht en dampen. Deze lucht komt door verwarming onder druk te staan; wordt deze druk te hoog dan wordt de klep in de dop open gedrukt en kunnen de overtollige lucht en waterdamp verdwijnen. De ruimte tussen bovenkant vuldop B en vloeistofspiegel in radiator moet ongeveer 2 ¼" of ongeveer 6 cm bedragen; met de radiatorknop A wordt door middel van de veer klep C uitgedrukt.

De radiator bestaat uit een groot aantal pijpjes (fig. 6), waardoorheen het te koelen water stroomt. De pijpjes worden onderling op afstand gehouden door een serie platen welke meteen dienen om de te koelen oppervlakte te vergroten. De lucht kan dan door de tussen de pijpjes overgebleven ruimte passeren en warmte opnemen.

 

 

Blad 86 — Zie hierbij Afb. A 48

 

Blad 85           Blad 87

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010