CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK X — KOELING

 

Een ander punt waar bij de koeling aandacht aan besteed is, is de mate van koeling. Het is zonder meer duidelijk dat een motor die vol belast draait meer gekoeld moet worden dan een die stationair draait. De snelheid van de ventilator, welke met het toerental van de motor op en neer gaat, regelt dit in grote lijnen. De temperatuur van de buitenlucht speelt hier echter ook een grote rol. Om nu bij alle temperaturen en toerentallen de motortemperatuur te kunnen regelen past men een jaloezie (fig. 1, afb. A 49) of een rolhoes (fig. 2) toe.

Een jaloezie bestaat uit een aantal lange smalle deurtjes die tegelijk open en dicht gedraaid kunnen worden (zie ook fig. 6, afb. A48). Een rolhoes is een rol zeildoek of dergelijk materiaal dat door middel van een kabeltje en een rol voor de radiator geplaatst kan worden. Het doek bedekt dan de radiator waardoor er dus door het afgeschermde gedeelte geen lucht kan stromen (fig. 2). De hoes kan op verschillende manieren uitgevoerd zijn nl. als in fig. 2 waarbij de rol mee omhoog wordt getrokken en als in fig. 3 waar de rol is vastgezet en het doek omhoog wordt getrokken. Er moet echter wel aan gedacht worden, dat bij het aanbrengen van een rolhoes gezorgd wordt dat eerst het onderste gedeelte van de radiator wordt afgeschermd. Het onderste gedeelte van de radiator bevat het koudste water, dat bij vriezend weer in ijs zou kunnen overgaan.

Een nadeel van de koeling ondervindt men bij het starten , want na het starten gaat de koelinrichting ogenblikkelijk werken. De direct na het starten geproduceerde warmte is echter dringend nodig om zo snel mogelijk het inwendige van de motor op bedrijfstemperatuur te brengen. Tijdens de koude periode bij het starten vindt er in de cilinder geen volledige verbranding plaats. De brandstof en de waterdeeltjes die tegen de koude cilinderwand neerslaan, werken een goede smering tegen. Een gevolg is ernstige slijtage. Deze startslijtage bij koude motor komt overeen met 7 a 8 werkuren op bedrijfstemperatuur.

Om dit euvel bij het starten zoveel mogelijk te beperken past men wel een thermostaat toe. Deze thermostaat dient er voor om de watercirculatie tijdens de startperiode stop te zetten. De thermostaat is meestal aangebracht in de afvoerleiding naar de radiator; de bovenste leiding dus. Thermostaten zijn er in verschillende uitvoeringen.

Zo ziet men in fig. 4 een harmonicathermostaat ; deze bestaat uit een huis waarin een zitting is aangebracht waarop klep (3) de watercirculatie afsluit. Aan de zitting is een beugel bevestigd waarop het thermostaatelement (1) is aangebracht. Klep 3 is door middel van een stang (2) verbonden aan 1. In de klep is een klein gaatje geboord waardoor nog een kleine hoeveelheid water kan stromen. 4 is de aansluiting aan de motor en 5 aan de radiator. In het thermostaatelement zit een vloeistof welke, wanneer het water warm wordt, uit gaat zetten, waardoor de klep, welke in koude afgesloten is, wordt opengedrukt en het water dus naar de radiator kan stromen. Fig. 5 geeft een balgthermostaat weer. Het thermostaatelement is hier een spiraal van een koperlegering. De spiraal is met het ene einde verbonden aan het huis en met het andere einde aan een klep. De onderkant van de thermostaat is verbonden met het motorgedeelte. De spiraal wordt dus door het water verwarmd waardoor deze uit gaat zetten. Het uitzetten van de spiraal heeft tengevolge dat de klep wordt opengedrukt en het water naar de radiator kan stromen. De temperatuur waarbij de thermostaat opent is er op aangegeven en bedraagt 75 a 80 ° C. Fig. 6 laat nogmaals zien hoe de thermostaat gemonteerd moet worden; dus met het thermostaatelement aan de zijde van de motor. Sommige trekkers hebben voor de thermostaat een omloopleiding . Het door de waterpomp in beweging gebrachte water blijft hierdoor in het motorblok circuleren.

 

 

Blad 87 Zie hierbij Afb. A 49

 

Blad 86           Blad 88

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010