CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XI — ELEKTRISCHE INSTALLATIE

 

Paragraaf 49

DYNAMO (Afb. A 52)

 

De taak van de dynamo is de verschillende stroomverbruikers in de elektrische installatie te voeden en de accu regelmatig en naar behoefte te laden. Het laden van de accu moet geschieden onder de meest uiteenlopende omstandigheden, m.a.w. de van de dynamo gevraagde hoeveelheid stroom is steeds verschillend. Ook zal de opbrengst van de dynamo welke door de motor wordt aangedreven, door het wisselend motortoerental, steeds veranderen. Om aan verschillende eisen te kunnen voldoen is de dynamo voorzien van een spanningsregelaar die in of op, óf geheel apart van de dynamo kan zijn aangebracht.

Het grondprincipe, waarop de werking van de dynamo berust, is inductie . Wanneer tussen de polen van een hoefmagneet een geleider heen en weer wordt bewogen (fig. 1a en 1b) zal er een stroom gaan vloeien in die geleider. Dit is door middel van een gevoelige meter aan te tonen. De uitslag van de meter zal, wanneer de geleider naar het magnetisch veld toe wordt bewogen, tegengesteld zijn aan de uitslag welke ontstaat wanneer de geleider naar buiten wordt bewogen. Dit is ook het geval als een gebogen geleider (fig. 2a en 2b), waarvan de uiteinden elk aan een sleepring zijn bevestigd, tussen de magneetpolen wordt rondgedraaid. Door deze wijze van werken wordt een wisselstroom verkregen; voor het laden van een accu is echter gelijkstroom nodig.

Het opwekken van gelijkstroom is in fig. 3a en 3b voorgesteld. De dubbele sleepring wordt vervangen door een enkele welke uit twee helften, de z.g. collectorlamellen , bestaat welke ten opzichte van elkaar zijn geïsoleerd. Eén uiteinde van de winding is verbonden met de ene helft van de sleepring en het andere uiteinde met de andere helft. Tegen de sleepring drukken twee koolborstels welke elk door een geleider met de meter zijn verbonden. Ondanks het feit dat in de draaiende winding de stroomrichting verandert, blijft door de wisseling van de lamellen op de borstels, de stroomrichting naar de meter steeds gelijk. Hierdoor is een gelijkstroom verkregen.

Wanneer de sterkte van de opgewekte elektromotorische kracht (E.M.K.) op een grafiek wordt gezet krijgt men het beeld dat tussen fig. 3a en 3b is aangegeven; de stroomsterkte verandert bij een volle omwenteling van de winding van 0 tot maximaal, dan weer naar 0 en vervolgens naar maximaal en vervolgens weer naar 0. Het is begrijpelijk dat wanneer men op deze stroom een lamp laat branden deze geen gelijkmatig licht zal geven. Om dit euvel op te vangen heeft men meerdere windingen aangebracht (fig. 4a) welke ieder op een afzonderlijk lamel zijn aangesloten. De opgewekte E.M.K. valt hierbij niet steeds tot 0 terug maar wordt door de volgende winding opgevangen, waardoor de grafische voorstelling (fig. 4b) een meer vloeiend verloop vertoont.

De dynamo moet, zoals in het voorgaande reeds is gezegd, regelbaar zijn omdat niet steeds de gevraagde hoeveelheid stroom gelijk is. De meest geschikte manier om dit te regelen is het magnetisch veld van de dynamo te beïnvloeden, dus door bij hogere belasting het veld sterker en bij kleine belasting het veld zwakker te maken. Zoals echter bekend zal zijn kan het veld van een permanente magneet niet versterkt of verzwakt worden; dit heeft een bepaalde magnetische waarde dat slechts door ouderdom of beschadiging kan veranderen.

Een elektromagneet is beter geschikt voor dit doel en daarom wordt deze ook algemeen toegepast (fig. 5).

 

 

 

Blad 94 — Zie hierbij Afb. A 52

 

Blad 93           Blad 95

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010