CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XV — KOPPELINGEN

 

Deze stuit tegen de (op de foto niet zichtbare) drukvingers die op hun beurt weer tegen de stelbouten drukken waarmee de drukring naar rechts geduwd wordt. De koppelingsplaat komt nu vrij tussen drukring en flens te liggen waardoor dus motor en drijfwerk zijn ontkoppeld.

In totaal zitten in deze koppeling 6 stel bouten waarvan 3 lange in de drukring (fig. 4) en 3 korte in de flens (fig. 6).

De lange dienen om de drukring weg te drukken en de korte dienen als aanslag voor de maximum uitslag bij het ontkoppelen. Wanneer de koppeling slipt of onvoldoende vrij komt moeten alle 6 stelbouten opnieuw ingesteld worden.

Eerst worden ze allemaal los gedraaid waarna de lange zover in worden gedraaid dat ze juist de drukvingers raken; de korte bouten worden zover ingedraaid dat ze tegen het kruisstuk stuiten (fig. 6).

Vervolgens worden de drie grootste een kwart slag en de andere een halve slag teruggedraaid.

De bouten worden hierna op de bekende wijze door de contramoer geborgd. Hierbij moet het koppelingspedaal nog een vrije slag hebben van 2,5 cm. Wanneer de koppeling wordt vrij getrapt zal doordat alle onderdelen vrij zwaar zijn uitgevoerd de riemschijf niet dadelijk stil staan. Dit zou het vlotte schakelen bemoeilijken als hiervoor niet een voorziening was getroffen d.m.v. een koppelingsrem (fig. 5).

Dit is een remband die aan de onderkant vast verbonden is aan het huis en van boven aan de ontkoppelvork. De remband drukt tijdens het ontkoppelen op de riemschijf waardoor deze dus afgeremd wordt.

Met de stelbout (fig. 5) kan de remband afgesteld. Bij ingetrapte koppeling wordt de remband zo afgesteld dat deze juist op het remvlak van de riemschijf ligt, waarna hij nog een halve slag linksom wordt gedraaid. De afstelling wordt hierna bij draaiende motor gecontroleerd; de juiste stand is wanneer de riemschijf bij het ontkoppelen terstond stil komt te staan. Is dit niet het geval dan moet de stelbout nog 1 tot 2 halve slagen naar links worden gedraaid.

 

e. Vloeistofkoppelingen

 

Naast de reeds besproken koppelingen worden ook hele trekkers, o.a. Porsche, uitgerust met een vloeistofkoppeling.

Het principe van deze koppeling is dat twee halve schoepenraderen met de open zijde naar elkaar toe zijn geplaatst. De ene is verbonden met het vliegwiel en de andere met de as naar de versnellingsbak. Het geheel bevindt zich in een oliebad. Bij het opvoeren van het toerental van de motor zal het schoepenrad op het vliegwiel de olie meevoeren en door middelpuntvliedende kracht ook weer wegslingeren; de weggeslinger de olie wordt echter opgevangen door het andere schoepenrad waardoor dit, zij het met enige slip, met het andere gaat meedraaien.

Naast deze vloeistofkoppeling wordt voor het vlotte schakelen nog een platenkoppeling aangebracht.

Het voordeel van deze ongetwijfeld dure constructie is dat de aankoppeling bijzonder soepel tot stand komt; ook kan de koppeling bij overbelasting gemakkelijk doorslippen waardoor breuk voorkomen wordt.

 

 

Blad 156 — Zie hierbij Afb. A 79

 

Blad 155           Blad 156a

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010