CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XVII — DIFFERENTIEEL EN EINDAANDRIJVING

 

Paragraaf 71

DE EINDAANDRIJVING (Afb. A 86, A 87 en A 88)

 

De eindaandrijving van een tractor is nodig, wanneer de vertraging van versnellingsbak en differentieel te klein is voor de lage snelheid, waarmee deze moet werken.

Bij lichte trekkers biedt de aandrijvingsconstructie tevens de mogelijkheid om de hoogte van de tractor te kunnen verstellen.

In fig. 1 van afb. A 86 is een verstelbare tandwielkast naast de achterwielen van een lichte trekker getekend.

In het differentieelhuis heeft, zoals in de vorige paragraaf besproken, de aandrijving naar de rechter- en de linkeras plaats.

Op elk aseinde is een remtrommel aangebracht, voorzien van een remband welke afzonderlijk of gelijktijdig met een voetpedaal bediend kunnen worden.

Bij het afzonderlijk afremmen kan men zeer korte bochten maken; op de weg kan eenzijdig remmen bij grote snelheid gevaarlijk zijn. De mogelijkheid bestaat echter om de beide rempedalen te koppelen, waardoor de remmen gelijktijdig aangedrukt worden.

Op elk aseinde is verder een rondsel aangebracht, hetwelk in een groot tandwiel op de wielas grijpt.

Beide assen worden ondersteund door middel van rollenlagers, terwijl de buitenkant van de wielas naast de naaf van het wiel afgedicht wordt door een afdichtingsring.

De tandwielen zijn ondergebracht in een bak, welke tot op zekere hoogte met olie wordt gevuld.

De bevestiging van de velg van de luchtband heeft hier op een zodanige wijze plaats, dat de spoorbreedte versteld kan worden. Losse tandwielkasten (zie fig. 2) maken regeling van de trekkerhoogte mogelijk.

In fig. 3 is de bak naar beneden gericht, zodat de tractor hoog gebouwd is, en er dus een behoorlijke ruimte onder de tractor vrij blijft. Deze afstelling wordt overwegend in de landbouw toegepast.

Neemt men de vier bevestigingsbouten aan het differentieelhuis los en verdraait men de tandwielkast een kwartslag, zodat de oliebak naar achteren wordt gericht, dan verkrijgt men een lage bouw, welke veel toegepast wordt in de fruitteelt. De tractor is dan laag bij de grond en zal dan beter onder de takken door kunnen rijden. Soms wordt de oliebak wel omhoog geplaatst, waardoor de tractor nog lager komt. Meestal worden dan ook nog de uitlaatpijp en het stuurwiel lager gebracht en grote spatborden toegepast, om te voorkomen dat de takken daar blijven haken. Vanzelfsprekend moet men na het omstellen van de tandwielkast ook de remstangen veranderen.

Ook de vooras zal een verandering moeten ondergaan.

Fig. 5 geeft een normale hoge vooras weer, welke past bij de afstelling van fig. 3. In fig. 6 is de vooras laag uitgevoerd; het verschil in hoogte komt overeen met de hartafstand van de assen van de tandwielkast. Bij de extra lage afstelling moet de vooras doorgezet worden uitgevoerd. Alleen de lichte typen kunnen op deze wijze omgebouwd worden, bij de zwaardere is de eindaandrijving meestal in het trekkerframe ondergebracht en kan dan niet versteld worden.

In fig. 1 van afb. A 87 is de eindaandrijving van de Farmall M getekend. De kracht van de motor wordt via de versnellingsbak op het kroonwiel van het differentieel overgebracht.

 

 

Blad 172 — Zie hierbij Afb. A 86, A 87

 

Blad 171           Blad 172a

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010