CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XXII — STUURINRICHTING, REMMEN ENZ.

 

Paragraaf 85

STUURHUISCONSTRUCTIES (Afb. A 101)

 

a. Worm en wormwiel (fig. 1)

 

De stuuras is op het uiteinde voorzien van een worm (een soort grove schroefdraad) en deze grijpt in een wormwiel dat op een as is bevestigd, waaraan de stuurarm, die weer de stuurstang bedient, is aangebracht. Dit stuurhuis is niet nastelbaar, maar bij slijtage kan wel het wormwiel worden verdraaid aangezien de gehele omtrek niet wordt gebruikt. Hierbij neemt men de stuurarm los die met spiebanen op de as is bevestigd en plaatst deze in een andere stand. Een vrije slag in het stuurwiel van 10—15 ° is toelaatbaar.

 

b. Worm en sector (fig. 2)

 

Deze lijkt veel op het voorgaande type; echter is deze in het geheel niet verstelbaar.

 

c. Worm en enkele nok (fig. 3)

 

De wormgangen zijn in het materiaal aangebracht en niet zoals in fig. 1 en 2 er bovenop. In de wormgang loopt een konische nok, die op een arm van de stuurarmas is aangebracht. Optredende ruimte kan met een afstelboutje in het stuurhuisdeksel bijgesteld worden; hiermede wordt dus de konische pen meer of minder ver in de worm gedrukt. Wel moet het bijstellen gebeuren als het stuurmechanisme in de uiterst linkse of rechtse stand staat. In deze stand is het stuurwerk het minst gesleten. Afstellen in de middenstand kan het vastlopen in de uiterste standen tot gevolg hebben.

 

d. Worm en dubbele nok (fig. 4)

 

Deze is in uitvoering vrijwel gelijk aan die van fig. 3, alleen zijn hier twee nokken aangebracht, die een grotere uitslag van het stuur mogelijk maken, daar in de uiterste standen de nokken elkaar afwisselen en slechts in de middenstand samen in de worm grijpen. De afstelling is gelijk aan die van fig. 3.

 

e. Schroef en moer (fig. 5)

 

Hier is de stuuras met een schroefdraadeind P uitgevoerd, waarop een moer O past. De moer is door een gaffel M aan de stuurarmas L verbonden. Door het draaien van de stuuras wordt de moer omhoog of naar beneden bewogen waardoor d.m.v. de gaffel de stuurarmas wordt gedraaid. Deze inrichting is niet nastelbaar.

 

f. Schroef en kogelmoer (fig. 6)

 

De worm is gelijk aan die van fig. 3 en 4, dus inwendig; het kogelblok heeft dezelfde groef met dezelfde spoed. In het blok is aan het begin en het einde van een winding een gat geboord; de gaten staan weer met elkaar in verbinding door een hol pijpje. Het pijpje, de gaten en één winding om de worm zijn gevuld met kogels. Hierbij is dus de draadgang, zoals in fig. 5, vervangen door een serie kogels.

 

 

Blad 192 — Zie hierbij Afb. A 101

 

Blad 191           Blad 193

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010