CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XXIII — TREK- EN HEFINRICHTINGEN

 

De terugloopschuif wordt naar links gedrukt en de samengeperste olie komt achter de toevoerschuif die naar rechts wordt gedrukt, waardoor de toevoer van het reservoir naar de plunjerkamer afgesloten wordt. Dit gaat gepaard met een hoorbare klik, terwijl op dat moment tevens de regelas rechtsom gedraaid wordt. De terugloopschuif zal zich daarna weer sluiten. Ook de regelhandel komt dan in de neutrale stand terug; deze mag men dus niet vasthouden, omdat dan de druk te hoog oploopt.

 

Werktuig zakt (fig. 5, afb. A 109)

 

Om het werktuig te laten zakken, trekt men de instelhandel naar achter waardoor de regelas rechtsom gaat draaien.

Hierdoor gaat de terugloopschuif naar links en komt de terugloopklep vrij van de zitting. De olie uit de hefcilinder wordt nu door het gewicht van het werktuig en de spanning van de terugtrekveer door de kanalen van de terugloopschuif gedrukt.

De toevoerschuif sluit reeds op de zitting af, maar door de druk van de olie gaat nu de kogelklep in deze schuif open, zodat de olie door de schuif heen naar het reservoir terug kan stromen. Dit gaat zolang door, totdat het werktuig op de grond komt, of de hefzuiger aan het eind van de cilinder is.

 

Tussenstand (fig. 6, afb. A 109)

 

Het is ook mogelijk deze hefinrichting op een tussenstand te laten staan; dit kan echter alleen tijdens zakken.

Om dit te bereiken drukt men op een gegeven moment de instelhandel weer neutraal, waardoor de regelas linksom draait. De terugloopschuif zal onder invloed van de veer er achter weer sluiten en de olie zal niet lager kunnen stromen.

Omdat ook de toevoerschuif gesloten is kan er geen olie naar de hefcilinder gepompt worden.

Zakt het werktuig te diep, dan moet men het eerst geheel weer opheffen (topstand) en daarna laten zakken.

 

Aandrijving en onderdelen (Afb. A 110)

 

De aandrijving van de hydraulische pomp is in fig. 1 van afb. 110 aangegeven. Op de riemschijfas zijn twee nokken aangebracht, welke met tussenkomst van de tuimelaars de pompplunjers bewegen. Wanneer de kop van de instelbout l 1/8—1 1/4 " boven de borgmoer uitsteekt, rusten de tuimelaars op de nokken.

Draait men de instelbout zover in, dat de afstand maar 1/2 " meer is, dan zijn de tuimelaars vrij van de nokken en is de werking van de pomp uit­geschakeld.

De instelbout wordt daarna weer geborgd door een moer met een daaronder liggende ring, terwijl een viltring aanwezig is om het weglekken van olie te voorkomen.

In fig. 2 van afb. A 110 is de werking van de hydraulische pomp nogmaals aangegeven.

In fig. 3 is de hefcilinder in gedemonteerde toestand getekend. Bij de nieuwste uitvoering is een andere zuigerafdichting toegepast en zijn zuiger, plaat en manchet één geheel.

In fig. 4 zijn de onderdelen van de hydraulische pomp afzonderlijk afgebeeld, met een verklaring van de nummers.

 

 

Blad 204 — Zie hierbij Afb. A 109, A 110

 

Blad 203           Blad 205

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010