CURSUS LANDBOUWTREKKERS
HOOFDSTUK XXVI BEDIENING, SMERING EN ONDERHOUD VAN TREKKERS
Voor het in gebruik nemen van de trekker moet men eerst bovenstaande richtlijnen weer volgen.
Na de behandeling van de bediening van een mengselmotor zullen we eens nagaan hoe het met de bediening van een gloeikopmotor gesteld is. Hoewel de bediening van dit motortype eenvoudig is en verschillende punten hiervan reeds vrij volledig besproken zijn is het toch goed dat men zich door bestudering van de instructies volledig op de hoogte stelt van het type waarmee men te maken krijgt. Wij zullen hieronder weer enige richtlijnen geven:
Voor het starten
controleert men koelwater, smeerolie en brandstof en vult deze zo nodig bij. Het gehele brandstofsysteem moet ontlucht worden, de brandstofkraan aan de tank moet open gedraaid worden en de verstuiver 3 slagen omhoog gedraaid worden.
De brandstofhefboom aan de stuurkolom wordt in de middenstand gesteld en ondertussen heeft men reeds de blaaslamp aangezet en onder de gloeikop geplaatst.
Met het startwiel op de krukas draait men deze in een zodanige stand dat de spie van het vliegwiel naar achteren wijst. Nu kan men met het krukje door het vliegwiel de oliepomp langzaam 160—180 slagen rechtsom draaien, om de smeerolie naar de smeerplaatsen te vervoeren.
Is de gloeikop op temperatuur, dan geeft men met een handhefboom 2 tot 3 korte krachtige slagen aan de brandstofpomp zodat de ingespoten gasolie verstuift, waarna men kan starten.
Dit heeft plaats door de krukas met het startwiel in een zodanige stand te stellen, dat de spie van het vliegwiel naar boven wijst, daarna geeft men een krachtige ruk naar links, waardoor de ontsteking van de brandstof plaatsvindt en de motor rechtsom gaat lopen.
Zodra de motor loopt kan de blaaslamp worden gedoofd.
De nieuwste typen zijn voorzien van een startbougie.
De radiator wordt zolang bedekt gehouden tot de motor op de juiste werk temperatuur is gekomen, waarna men weg kan rijden.
Stoppen van de motor
heeft plaats door de brandstofhandel naar achteren te stellen waardoor de brandstofpomp geen olie meer levert. Wanneer de motor 's avonds gestopt wordt is het goed een paar cm3 petroleum in de vulopening naast het cilinderblok te gieten, waardoor het vastbakken van de zuiger voorkomen wordt.
Bij vriezend weer moet het koelwater afgetapt worden.
De bediening van een dieselmotor hangt voor een groot gedeelte af van het startsysteem dat hierbij toegepast is. De verschillende startsystemen zijn reeds in paragraaf 43 behandeld zodat we hierover niet meer in herhaling behoeven te treden.
Voor het starten
moeten koelwater, smeerolie en brandstof gecontroleerd en bijgevuld worden.
Bijvullen van brandstof moet met nog meer zorg voor zindelijkheid gebeuren dan reeds bij de mengselmotoren is aangehaald. Om dan eventueel water of vuil dat met de brandstof in de tank mocht raken gelegenheid te geven te bezinken, wordt hierbij de brandstoftank meestal 's avonds gevuld en wordt 's morgens voor het starten het bezinksel afgetapt.
Blad 230
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |