PRAKTIJKCURSUS TREKKERMECANICIEN

TESTEN VAN MOTOREN

 

Dan wordt de motor met de hand een paar slagen rondgedraaid om de olie langs de cilinderwand en de zuiger te verdelen. We gaan nu de compressiemeter op het betreffende bougiegat plaatsen en herhalen de test. Het is mogelijk dat de compressiedruk flink opgelopen is. Is dit zo, dan is het compressieverlies te wijten aan zuigerveren die lekken en dus vernieuwd moet worden. Loopt bij het testen de druk niet op dan is het verlies te wijten aan lekkende kleppen of een lekke koppakking. Het gebeurt soms dat de compressiedruk te hoog is; de oorzaak hiervan is een te grote koolafzetting in de verbrandingsruimte, waardoor de ruimte boven de zuiger kleiner is geworden. Grote afwijkingen in de compressiedruk kunnen veroorzaakt worden door verbrande of hangende kleppen of doordat de koppakking tussen twee cilinders doorgeslagen is. In het laatste geval meet men bij de betreffende cilinders helemaal geen compressie. Hebben we geen compressiemeter dan kan men deze test ook uitvoeren door de bougies in de motor te laten zitten en met de slinger de motor met de hand langzaam door te draaien. We kunnen dan alleen grote verschillen van de cilinders onderling constateren.

Vacuumtest

Met de vacuummeter kunnen we de onderdruk meten die tijdens het lopen van de motor ontstaat in het inlaatspruitstuk. Deze onderdruk kan bij de inlaatslag van de verschillende cilinders erg ongelijk zijn, zodat een geoefend monteur op de vacuummeter de verschillende gebreken of storingen af kan lezen. De meeste vacuummeters zijn met een Engelse schaalverdeling uitgerust en die loopt dan van 0—30 inch. Omdat 1 atm. of 1 kg/cm2 overeenkomt met 76 cm kwikhoogte betekent een aanwijzing van 30" een absoluut luchtledig. Dit komt echter nooit voor. Sommige meters hebben ook nog een kleine schaalverdeling voor het meten van overdruk. Staat de wijzer op 0 dan komt de druk overeen met barometerstand van 76 cm, dat is de normale druk van de buitenlucht. Als de motor stationair loopt, heerst er in het inlaatspruitstuk een vacuüm van 17—20", hetgeen overeenkomt met 43—51 cm kwik. De juiste stand is afhankelijk van de toestand van de motor. De aansluiting van de vacuummeter moeten we aanbrengen tussen de carburateur en de motor in het inlaatspruitstuk. Bij enkele motoren zit in het inlaatspruitstuk een draadplug, die we er uit kunnen draaien en daarvoor in de plaats kunnen we een slangpilaartje voor de slang van de vacuummeter inschroeven. Als er geen draadplug aanwezig is moeten we deze zelf aanbrengen. Bij de vacuummeter worden boortje, tap en slangpilaartjes bijgeleverd. Om te voorkomen dat er tijdens het boren en het tappen ijzerdeeltjes in het inlaatspruitstuk komen, smeren we de boor en de tap goed met vet in en gaan zeer voorzichtig te werk. De verbinding tussen spruitstuk en vacuummeter moet volkomen dicht zijn en er mogen ook geen knikken in de slang zijn. De motor moet tijdens het testen op bedrijfstemperatuur zijn en de ontsteking zo vroeg mogelijk gesteld worden, terwijl de carburateur tijdens stationair draaien zo zuinig mogelijk gesteld moet worden door gasklep, luchtschroef en sproeier.

In afb. B 131 zijn de verschillende standen van de vacuummeter afgebeeld met daarbij een verklaring van de aanwijzing.

Ontsteking

Bij het onderzoeken of testen van de ontsteking gaan we ook weer volgens een bepaalde methode te werk.

 

 

 

Blad 242e — Zie hierbij Afb.B 131

 

Blad 242d           Blad 242f

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010